De relatie tussen ANW en de profielvakken
De natuurwetenschappen stellen vragen aan de natuur en vinden antwoorden. In ANW komt een deel van die antwoorden aan bod, in de vorm van de belangrijkste inzichten in leven, materie en heelal. En verder stelt ANW vragen over de wereld áchter die natuurwetenschappelijke vragen en inzichten.
De vragen bij natuurkunde, scheikunde, biologie en techniek
In de wetenschap zoekt men naar antwoorden op vragen. Hoe speciaal en gedetailleerd die vragen ook zijn, het draait eigenlijk om vragen die ieder mens zich stelt: Waar komt het leven vandaan? Wat is materie? Hoe groot is het heelal?
Biologen, scheikundigen en natuurkundigen gaan daarbij de diepte in en maken hun eigen specifieke vragen. Ze bakenen een deel van de werkelijkheid af, en gebruiken eigen begrippen, modellen en beeldspraken. Ze gaan op een systematische manier op zoek naar antwoorden. Ze nemen waar, stellen hypothesen op en toetsen die. Met de gevonden antwoorden kunnen ze technische hulpmiddelen ontwikkelen waardoor ze nog meer vragen kunnen beantwoorden.
De vragen bij ANW
Bij het vak ANW gaat het ook om antwoorden op vragen. De vragen zijn van een andere aard dan bij biologie, scheikunde, natuurkunde en techniek. Het zijn vragen over de vragen en antwoorden van de natuurwetenschappers. Vragen als:
- Hoe vinden de wetenschappers die antwoorden? Wat zijn hun methoden? Hoe veranderen die methoden steeds? Hoe goed werken de methoden?
- Wat beweegt de wetenschapper? Wat is zijn fascinatie?
- Wanneer vinden wetenschappers een gevonden antwoord goed? En is dat dan het enige goede antwoord?
- Wat betekenen de antwoorden van de wetenschappers en de technieken die ze maken voor mens en maatschappij?
- Hoe gebruiken mensen die producten maken de natuurwetenschappelijke kennis? Hoe weten ze nu dat ze een product maken dat werkt?
- En hoe beperkend is het dat de antwoorden op de specifieke vragen maar een deel van de werkelijkheid beschrijven?
- Welke invloed heeft de maatschappij op de wetenschappers op zoek naar antwoorden?
Het is niet toevallig dat het ook bij ANW over de inhouden ‘Leven, Biosfeer, Materie en Heelal’ (domeinen C tot en F in het examenprogramma) gaat. Want juist om de vragen ‘Waar komt het leven vandaan? Wat is materie? Hoe groot is het heelal?’ draait het allemaal.
ANW in vijf vragen
De vragen die als het ware het hart van ANW vormen, zijn te vinden in het B domein van het examenprogramma. In de praktijk heeft men voor het gemak de vragen herleid tot vijf kernvragen:
- Hoe komt natuurwetenschappelijke kennis tot stand?
- Hoe wordt natuurwetenschappelijke kennis gebruikt?
- Hoe bepaal je betrouwbaarheid?
- Hoe beïnvloeden samenleving en natuurwetenschappen elkaar?
- Wat is je mening over bepaalde toepassingen van natuurwetenschappen?
De werkwijze
Met leerlingen die vragen beantwoorden gaat niet altijd op eenzelfde manier als waarop docent en leerlingen in de lessen biologie, scheikunde en natuurkunde werken. Docenten die lesgeven in de ANW-inhoud
- kijken over de grenzen van het eigen vak heen naar de andere natuurwetenschappen
- hebben oog voor de wisselwerking van natuurwetenschappen met ethiek, wetenschapsleer, religie en geschiedenis
- gaan in op de relatie natuurwetenschap-techniek-maatschappij.
Steun bij het geven van ANW
Juist vanwege hun gedegen vakkennis is het voor docenten natuurwetenschappen niet altijd gemakkelijk om ook vanuit een andere invalshoek naar de inhoud van hun vak te kijken en na te denken over voor- en nadelen van de natuurwetenschappelijke manier van denken en werken. Docenten ANW zoeken en vinden daarvoor steun bij de regiokringen, mailinglists en op congressen. Ook buitenschoolse instanties, musea, sterrenwachten en educatiecentra geven handreikingen. En de diverse Werkwijzers ANW op deze website kunnen u helpen.